1.7 Akkoorden:
Akkoorden zijn
in hun simpelste vorm drieklanken en bestaan dus ook uit minimaal drie noten die tegelijkertijd te horen zijn. Een melodie
kan meestal op eenvoudige wijze worden begeleid door akkoorden. Vanuit de akkoorden kan dan weer een bas-partij worden gevonden,
tweede stemmen enz.
· Majeur
Akkoorden en
toonladders hebben een heel directe relatie; uit de gebruikte toonladder volgen vaak meteen de te gebruiken akkoorden en andersom.
Als we nog een keer de toonladder van C-majeur ten tonele voeren kunnen we eens kijken hoe drieklanken in die toonladder terug
te vinden zijn. Om lekker te klinken in een toonsoort moet een drieklank opgebouwd worden uit tonen die in de toonladder voorkomen
ofwel laddereigen zijn. Een tweede beperking die we vinden voor makkelijk in het gehoor liggende akkoorden is dat akkoordnoten
niet naast elkaar mogen liggen.
Door op
iedere trap(trede) van de toonladder een drieklank te bouwen (steeds één trede overslaan) vinden we 7 drieklanken, die we
nu aangeven met een Romeins cijfer voor de trap (-trede van de toonladder) waarop het akkoord is begonnen (relatieve akkoordnotatie
ten opzichte van de toonsoort). De gevonden drieklanken hebben echter niet alle hetzelfde karakter: op I IV en V klinken de
akkoorden groot (majeur), ze zijn opgebouwd uit een grote terts met daar bovenop gestapeld een kleine terts. Dergelijke
majeur akkoorden worden vaak bij muziek genoteerd met hoofdletters: C F en G voor I IV en V in C-groot (akkoorden in letters
onafhankelijk van de toonsoort).
Op II III
en VI kunnen we drie klein (mineur) akkoorden vinden, een kleine terts met daar bovenop een grote terts. Mineur akkoorden
worden genoteerd met de als hoofdletter de grondtoon van het akkoord gevolgd door een kleine letter m. Am, Em en Dm
voor resp. VI, III en II in C-groot.
Eén akkoord
hoort in geen van beide categorieën: op VII zit een verminderd akkoord, opgebouwd uit twee kleine tertsen. Verminderde
akkoorden worden genoteerd met de letter van het akkoord gevolgd door een kleine nulletje iets hoger: Bo of soms
ook wel als Bdim. Ze komen veel minder voor dan de mineur en majeur akkoorden en vallen hier even buiten beschouwing.
Het valt
na enig koekeloeren naar bovenstaande akkoorden op dat met de drie majeur akkoorden C G en F de hele toonladder als het ware
bedekt kan worden. Hetzelfde geldt ook voor de drie mineur akkoorden Am Em en Dm. Het lijkt voor de hand te liggen om melodieën
te begeleiden met een set van drie akkoorden zoals hier beschreven.
Behalve
uit drie, kunnen akkoorden ook uit vier of meer verschillende noten bestaan (noten die een oktaaf uit elkaar liggen beschouwen
we hier als "gelijk"). Er is echter maar één zo'n akkoord dat ook nog erg goed in het gehoor ligt. Als we het nog ongebruikte
VII akkoord combineren met het V akkoord ontstaat wat men een septiem-akkoord noemt en wordt genoteerd als G7
omdat de extra F in dit akkoord de (verlaagde) zevende noot uit de toonladder van G is (Verlaagd want in de toonladder van
G zit normaliter een F# en geen F).
Wat is
nu de lol van een dergelijk septiem-akkoord? Het blijkt dat zo'n septiem-akkoord als dat ten gehore wordt gebracht "spanning"
oproept, een vraag stelt, die kan worden opgelost door een ander akkoord er achteraan te spelen. Het akkoord dat de vraag
het best beantwoordt van de ter beschikking staande 7 mogelijkheden is het akkoord op de grondtoon, in dit geval het C-akkoord.